40-jarig leiderschap

Op het vlak van religieus leven kan het belang van moeder Placida Van der Gauwen niet overschat worden, ook al is zij historisch dan veel minder bekend dan onze mannelijke stichter Petrus Jozef Triest. Dat laatste ligt voor een deel aan het feit dat de zusters hun taken anoniem uitvoerden zonder dat de aandacht getrokken werd op één bepaalde zuster (zelfs al was dat de overste) en voor een deel aan de tijdsgeest die vrouwen slechts een tweederangsrol toebedeelde in de maatschappij.

Maria Theresia Van der Gauwen werd op 16 januari 1769 in Etikhove geboren uit een familie van herenboeren. Er is weinig bekend over haar jonge jaren. Vermoedelijk zal ze een goede opvoeding hebben genoten voor ze in het klooster trad. Zeker is wel dat ze novice was in de cisterciënzerabdij Maagdendale bij Oudenaarde toen ze vanwege de politieke en religieuze omwentelingen verplicht werd het klooster te verlaten. Ze zag de gevolgen van de revolutie, de grote armoede, het lijden. Voor mensen met ongeneeslijke ziekten was er hulp noch verlichting. Geesteszieken, mannen en vrouwen, werden in asielen aan de ketting gelegd. De sociale ellende uitte zich in jeugdmisdadigheid, kinderverwaarlozing en prostitutie, terwijl een groot deel van de bevolking analfabeet was. In het gebied dat later België zou worden, was dat zelfs 80 % van de vrouwen!

Moeder Placida was 33 toen ze zich op 5 mei 1804 bij de jonge religieuze gemeenschap in Lovendegem ging aanbieden. Ze werd aanvankelijk weggestuurd door de zusters omdat ze niet kon spinnen. Maar na tussenkomst van P.J. Triest zelf – hij kende Maria Theresia al enkele jaren en zag in haar een waardevolle medewerkster – werd ze alsnog aanvaard en nog hetzelfde jaar tot overste van de gemeenschap verkozen. In 1807 werd ze de algemene overste van de congregatie in Gent. Ze overleefde Triest met acht jaar. In de loop van haar veertigjarig leiderschap stichtte deze vrouw van grote spiritualiteit en dapper geloof, in samenwerking met Vader Triest, niet minder dan 18 kloostergemeenschappen. De stevige basis die ze voor haar 500 medezusters legde, had een grote invloed op de verdere ontwikkeling van de congregatie. Haar dood op 28 september 1844 werd als een zwaar verlies ervaren.